ING en ABN winnaars van 2025

datum 11 november 2025

ABN AMRO en ING horen in 2025 tot de grote winnaars op de beurs. De koers van ING ligt grofweg 50 tot 60 procent hoger dan aan het begin van het jaar. ABN AMRO doet daar nog een schep bovenop, met een rendement dat in de buurt komt van een verdubbeling. Dat steekt scherp af tegen de AEX, die rond de 10 procent hoger staat.

Wie naar die koersen kijkt, zou denken dat de situatie fundamenteel anders is dan een paar jaar geleden. Het interessante is dat de verklaring veel minder in spectaculaire overnames of eenmalige meevallers zit, en veel meer in iets heel saais: rente, rentemarge en de manier waarop banken hun winstmodel hebben aangepast.

Renteontwikkeling: van minrente naar normalisatie

Om dat goed te begrijpen is het handig om de renteontwikkeling van de afgelopen tien jaar kort langs te lopen. In 2015 stond de depositorente van de Europese Centrale Bank rond de -0,30 procent. In de jaren daarna zakte die stap voor stap naar -0,40 en uiteindelijk -0,50 procent. Die minrente bleef tot en met 2021 in stand. In die periode verdienden banken aan kredietverlening en beleggingen nog steeds rente, maar het was veel lastiger om een comfortabele marge te halen. De korte rente was negatief, spaargeld kon je niet echt onder nul vergoeden bij particulieren, en veel oude leningen liepen door tegen relatief lage vaste rentes. Toch lag de gemiddelde nettorentemarge van Europese banken in de periode 2015 tot en met 2019 rond de 1,9 procent. Dat klinkt hoog, zeker vergeleken met de ongeveer 1,5 à 1,6 procent van nu, maar het hele plaatje was toen ongunstiger, hogere kosten, zwaardere risico’s en lagere rendementen op het eigen vermogen.

Vanaf 2022 ging het roer om. De inflatie liep snel op en de ECB reageerde met een reeks stevige renteverhogingen. Binnen een jaar ging de depositorente van -0,50 procent naar ongeveer +2,0 procent eind 2022. In 2023 liep die verder op naar een piek rond +4,0 procent. Voor banken was dat een ongekende meevaller. Nieuwe leningen konden tegen veel hogere tarieven worden verstrekt, variabele leningen werden duurder en veel bestaande portefeuilles werden geleidelijk herprijsd op een hoger niveau.

Spaarrentes daarentegen stegen veel trager en lang niet één-op-één mee met de beleidsrente. De nettorentemarge reageerde zichtbaar. Van ongeveer 1,21 procent in 2021 naar circa 1,36 procent eind 2022 en rond de 1,60 procent eind 2023. In 2024 bleef die marge gemiddeld in de buurt van 1,6 procent. Pas in 2025 is een lichte afkoeling te zien, met een marge rond de 1,5 à 1,6 procent, terwijl de ECB-depositorente inmiddels weer is teruggebracht naar 2,0 procent.

Hoe de rentemarge écht werkt binnen de bank

Belangrijk is dat de rentemarge niet simpelweg de beleidsrente is plus een opslag. De marge is het verschil tussen wat een bank gemiddeld ontvangt op haar activa en wat zij gemiddeld betaalt op haar passiva. Aan de activakant zitten hypotheken, bedrijfsleningen, consumentenkredieten en beleggingsportefeuilles. Een deel daarvan is variabel geprijsd en reageert snel op veranderingen in de marktrente. Een groot deel bestaat echter uit leningen met een vaste rente voor vijf, tien of twintig jaar. Als de rente stijgt, profiteren banken dus niet in één keer op hun hele kredietportefeuille, maar vooral op nieuwe volumes en variabele posities.

Aan de passivakant zit een mix van spaargeld op zicht- en spaarrekeningen, termijndeposito’s, uitgegeven obligaties en eventueel andere vormen van funding. Ook hier geldt dat een deel snel meebeweegt, terwijl andere bronnen pas later worden herprijsd of aflopen.

Daarom zie je bij een snelle rentestijging vaak dezelfde dynamiek. In de eerste fase schieten de inkomsten harder omhoog dan de kosten. Variabele leningen worden duurder, nieuwe kredieten worden tegen hogere tarieven verstrekt en bestaande portefeuilles schuiven geleidelijk richting hogere rentes. Spaarrentes worden aanvankelijk maar beperkt verhoogd en veel oude, goedkope funding loopt nog door. De nettorentemarge stijgt dan soms sneller dan de onderliggende beleidsrente. Pas later wordt de concurrentie om spaargeld heviger, moeten banken meer doen om klanten vast te houden en lopen de kosten van nieuwe funding op. In die tweede fase vlakt de marge af of zakt hij licht terug.

Bij rentedalingen zie je de spiegelbeeldige beweging, maar dan met een extra complicatie. Nieuwe leningen brengen minder op en variabele leningen worden goedkoper. Spaarrentes kunnen wel omlaag, maar niet eindeloos. In de praktijk ligt er bij particulieren een psychologische en commerciële bodem rond nul procent. Daardoor kunnen de inkomsten bij een forse rentedaling hard terugvallen, terwijl de kosten niet in hetzelfde tempo meedalen. De nettorentemarge kan dan sterker dalen dan de beleidsrente suggereert.

Dat is precies wat in de minrentetijd speelde. De gemiddelde marge van 1,9 procent was een soort evenwicht tussen oude leningen met hogere rentes en nieuwe volumes in een extreem lage renteomgeving, maar de onderliggende druk was groot en de ruimte om de marge verder op te krikken was beperkt.

De huidige rente- en margeomgeving

Vandaag de dag is het beeld anders. De ECB-depositorente staat op 2,0 procent en de markt rekent voor de komende jaren gemiddeld op een rustig pad, met een rente tussen ongeveer 1,5 en 2 procent richting 2026 en 2027. Dat is een wereld waarin de nettorentemarge naar verwachting licht zal normaliseren ten opzichte van de piek in 2023, maar waarin de extreme minrente van vóór 2022 niet lijkt terug te komen.

De marge van rond de 1,5 à 1,6 procent die Europese banken nu gemiddeld realiseren, staat in een veel gunstiger context dan dezelfde of hogere marge in de jaren 2015–2019. Balansen zijn opgeschoond, probleemleningen zijn sterk teruggedrongen, de kapitaalbuffers zijn dikker en de kostenbasis is lager door digitalisering en reorganisaties.

Voor ABN AMRO en ING vertaalt zich dat in hoge winstgevendheid. Bij ING ligt de return on equity inmiddels ruim boven de 12,5 procent. ABN AMRO zit iets lager, maar nog altijd duidelijk boven het niveau dat beleggers als minimumvergoeding eisen. Tegelijkertijd keren beide banken een groot deel van de winst uit in dividend en aandeleninkoop. De koers-winstverhoudingen liggen rond de tien tot twaalf keer de winst over de afgelopen twaalf maanden, met forward verhoudingen rond de negen tot tien keer. Dat zijn geen paniekniveaus zoals in de tijd dat bankaandelen op vijf of zes keer de winst werden verhandeld, maar ook geen extreem hoge waarderingen zoals je die bij snelgroeiende technologiebedrijven ziet. De markt prijst hiermee in dat de huidige winst deels het gevolg is van een gunstige rentefase, maar gaat er niet van uit dat deze winsten in een volgende cyclus volledig verdwijnen.

Waarom hogere koersen bij een lagere marge dan vroeger?

Een veelgestelde vraag is waarom de koersen nu zo veel hoger liggen dan in de periode 2015–2019, terwijl de gemiddelde nettorentemarge toen rond de 1,9 procent lag en nu rond de 1,5 à 1,6 procent. Het antwoord zit in de combinatie van marge, risico en vooruitzichten. In de jaren na de kredietcrisis waren banken vaak nog bezig met het opruimen van oude problemen. Non-performing loans waren een groot thema, vooral in delen van Zuid-Europa. Boetes en schikkingen voor oude misstanden drukten op de winst. Toezichthouders voerden stapsgewijs zwaardere regels in, waardoor er voortdurend onzekerheid was over hoeveel extra kapitaal er nog nodig zou zijn. De rendementen op eigen vermogen bleven daardoor vaak steken rond de vijf tot acht procent. Een marge van 1,9 procent was in die context simpelweg niet genoeg om van banken aantrekkelijke beleggingen te maken. De markt vreesde dat een aanzienlijk deel van de winst vroeg of laat zou weglekken in nieuwe afboekingen, extra buffers of strengere regels.

Nu is het beeld anders. De rentemarge is iets lager dan het gemiddelde van die jaren, maar de winst stroomt veel directer door naar de onderkant van de winst- en verliesrekening. De kosten zijn beter onder controle, de kredietverliezen zijn laag, de grote schikkingen liggen grotendeels achter de sector en de kapitaalregels zijn grotendeels ingebed in de manier waarop banken hun balans beheren. Daardoor levert een marge van rond de 1,5 à 1,6 procent nu een rendement op eigen vermogen op dat ruim boven de tien procent ligt. In combinatie met grote dividenduitkeringen en aandeleninkopen ziet de markt dat als een robuuster en minder risicovol verdienmodel dan het model dat bij de 1,9 procent marge van vroeger hoorde.

Fee-inkomsten als tweede pijler naast de rentemarge

Daar komt bij dat ABN AMRO en ING niet langer uitsluitend leunen op rente-inkomsten. De fee-inkomsten vormen een tweede pijler onder de winst. Bij ING stegen de net fee- en commissiebaten in 2023 met ongeveer 11 procent naar rond de vier miljard euro. In het derde kwartaal van 2025 lag de fee-inkomst op ongeveer 1.165 miljoen euro, 15 procent hoger dan een jaar eerder en vier procent hoger dan in het vorige kwartaal. ING spreekt zelf de ambitie uit om fee-inkomsten de komende jaren met meer dan 10 procent per jaar te laten groeien. Deze inkomsten komen uit dagelijkse bankdiensten, betalingsverkeer, beleggingsdiensten en wholesale-activiteiten zoals capital markets en transactiebankieren. Bij ABN AMRO zijn de fee-inkomsten kleiner, maar ook daar is sprake van groei. Tussen het derde kwartaal van 2023 en het derde kwartaal van 2024 stegen de net fee- en commissiebaten van ongeveer 442 miljoen naar 478 miljoen euro. Wealth Management en clearingactiviteiten spelen daar een belangrijke rol.

Slotbeeld: een genormaliseerde rente, een sterker verdienmodel

Als je dat alles samenneemt, ontstaat een beeld van een sector die van fase is gewisseld. De extreme stressjaren met minrente en nasleep van crises liggen achter ons. Dat verklaart waarom de waardering/koers nu hoger ligt dan toen de marge gemiddeld 1,9 procent was, en waarom de markt de huidige combinatie van rente, rentemarge en fee-groei ziet als een basis voor relatief stabiele, maar niet onbeperkt groeiende winsten.

(Let op: Dit artikel is puur informatie en dient niet als beleggingsadvies.)